Iedereen heeft wel eens momenten waarop niets uit de vingers lijkt te komen. Afgelopen week vierde ik mijn persoonlijke jaarwisseling en begon ik met het organiseren van een project om een spreker over AI naar het noorden te halen. Na overleg en afstemming van verwachtingen, lijkt het  te lukken om deze spreker hierheen te krijgen.
Toch kreeg ik mijn pen verder niet in beweging om een brief te schrijven. Daarom besloot ik een paar bezoekjes af te leggen. Het is altijd fijn om leeftijdsgenoten te ontmoeten en te praten over dezelfde onderwerpen: kerkelijke ontwikkelingen, ziekte en andere ongemakken.

Uiteindelijk belandde ik op zolder, waar ik door spullen ging die ik eerder niet kon weggooien. De oude brombeer Maarten van Rossum heeft een pad tussen ‘de zooi’ naar zijn bureau, zonder aandacht voor opruimen. Dit voorbeeld zou ik moeten volgen, dacht ik.
Op zolder vond ik het boekje “vanavond huisbezoek” en een voorblad van een regionale ambtsdragersconferentie over samenwonen. Het voelde alsof ik met mijn kleinkind in de kringloopwinkel liep, terwijl hij een telefoon met een kiesschijf ontdekte en vroeg: “Wat is dat, opa?” Dit riep flarden van de Zuiderzeebalade in me op.

“Opa, ik vond dit op zolder,” hoorde ik hem zeggen. “Een boekje over huisbezoek. Is dat nog van heel ver voor corona?” Het bracht herinneringen terug aan de tijd van weleert. Een heel klein stukkie van die goede oude tijd.
Toen besefte ik: wat geweest is, zal vast wel een keer weer komen. Onderling pastoraat is immers onze verantwoordelijkheid. Niet zeuren, maar de handen aan de ploeg. Ik geef mezelf een schop onder mijn achterste en hoop volgende week weer op volle toeren te draaien. Luctor et emergo. Ik worstel en kom boven.