In 1971 ging ik werken bij de gemeente Groningen. In tegenstelling tot mijn werk bij het
kadaster, waar de verandering in de infrastructuur en van eigendom werden opgemeten,
zocht ik een baan bij de bron van die veranderingen. Daar kon ik mijn hart ophalen, bij de
berekeningen voor nieuwe infrastructuur, aanleg van woonwijken, van wegen en nog veel
meer.

En zo gebeurde het dat ik aanwezig was bij de opening van een nieuwe brug over het
Eemskanaal. Ik had eerder berekend waar de landhoofden moesten worden gebouwd,
zodanig dat het brugdek, die in de fabriek werd gemaakt, precies zou passen. De minister zou
de opening verrichten. Ik stond midden in het publiek, toen minister Smit uit de auto stapte
en naar ons toekwam met “Dag Harm, fijn dat je er bent”. Ik schrok me een hoedje. Maar
naast me stond de oud-burgemeester van Groningen, Harm Jan Tuin.

Het landmeten heeft veel facetten. Ook soms erg eentonig. In het voorjaar moesten de
meetploegen profielen meten. De bedoeling ervan was, dat men kon berekenen hoeveel
zand er moest worden gestort. En het gebeurde dat in het voorjaar de koeien voor het eerst
weer buiten mochten grazen. Koeien zijn nieuwsgierig. Een van de meetassistenten had zijn
fiets gestald aan de weidekant van het hek. Dat moesten die koeien wel ff bekijken. En hoe
het kwam, ik weet het niet, maar een van de koeien schrok ergens van en nam de fiets op
zijn kop mee. Prachtig gezicht een rennende koe met een fiets op de horens.

Een van de assistenten was een echte stadsmens. In de noordoost kant van de stad waren in
het voorjaar de hazen aan het “spelen”. Het was duidelijk paartijd. Dat was de assistent
opgevallen. Hogelijk verbaasd riep hij dat ook in het dierenrijk homorelaties aan de orde
waren. Hij meldde dat de hazen mannetjes waren en de konijnen vrouwtjes. We hebben hem
maar uitgelegd hoe het kwam.

Soms moest ik wel eens kijken hoe en wat de mensen aan het meten waren. In de herfst
moesten weer profielen worden gemeten voor de zgn zandbalans. Wel, ze deden het werk
naar behoren. Voor de verplaatsing door de landerijen gebruikte ze een polsstok. En zo
zwiepten ze van de ene sloot naar de andere. Ik moest natuurlijk wel ff mee. Maar polsstok
springen ging mij niet zo goed af. En het gevolg was dan ook dat ik op mijn rug in de meest
vervuilde sloot terecht kwam. Nog steeds hoor ik in mijn gedachten de lach van de
assistenten.

Toen het Martiniziekenhuis werd gebouwd, moesten we de rooilijnen aanwijzen. Rooilijnen
zijn een soort grens waarachter of waarop gebouwd mag worden. Ook moest worden
aangegeven waar de toekomstige erfgrenzen lagen.
Nu was de plaats waar zou worden gebouwd niet zo’n goede plek. Er moest veel veen
worden afgegraven en zand gestort. Maar door de overvloedige regen (toen ook al) was dat
zand erg nat geworden. Wij, als landmeters wisten, waar de droge plekken waren, maar de
mensen van het ziekenhuis niet. En dus gebeurde het dat de leider van de ziekenhuismensen
tot aan zijn kruis in het natte zand wegzakte. Hij kon ons gelach niet erg waarderen.