De naam van Caspar Olevianus wordt – als ’t een beetje meezit – meestal tegelijk uitgesproken met die van Zacharias Ursinus. Beide mannen hadden zo hun aandeel in het opstellen van de bekende Heidelbergse Catechismus. Maar wie zijn die mannen eigenlijk? En wat deden ze nog meer dan het opstellen van die reeks van 129 vragen en antwoorden in een catechismus? Daarom: Olevianus.

Trier
Caspar Olevinaus is geboren op 10 augustus 1536 in de West-Duitse stad Trier (aan de Moezel) als zoon van een bakker die tegelijk gildemeester was en lid van de stadsraad. De stad behoort tot de oudste steden van Duitsland. In de Romeinse tijd was het zelfs de hoofdstad van het westelijke deel van dat rijk. Met zijn kolossale Porta Nigra een vestingstad die onneembaar leek. Al in de 2de eeuw moeten er christenen hebben gewoond – wellicht soldaten uit Italië of Gallië die in de jaren van de christenvervolgingen de moed hadden voor hun geloof uit te komen. Maar met keizer Constantijn de Grote (die Trier een tijdlang als residentie had) breekt er een tijd van vrede aan voor de christenen – begin 4de eeuw. Trier was later een jarenlange asielplaats voor de Egyptische bisschop Athanasius toen deze in moeilijkheden kwam met christenkeizers die voorkeur hadden voor de leer van Arius (waarin Christus niet als God werd erkend) in plaats van de rechtzinnige leer die Athanasius uitdroeg (in de lijn van de geloofsbelijdenis van Nicea 325).

Trier – een stad met een heel rijke geschiedenis. Maar we slaan het meeste nu over om te kijken in de 16de eeuw. In 1512 – dus vóór de Reformatie – was Trier in de ogen van velen een ‘heilige stad’, alleen al omdat keizer Maximiliaan (van Habsburg) het nuttig vond de daar bewaarde relikwieën eens te vertonen aan de gelovigen. Die relikwieën waren heel bijzonder; het ging om de volgende drie: a. het hoofd van paus Cornelius (midden 3de eeuw); b. een spijker uit het kruis van Christus; c. Christus’ mantel zonder naad. Toen de stukken vertoond werden, vergaapten zich er wel 100.000 mensen aan. Een aantal jaren later zijn er veel berichten uit Trier over het verval van de Rooms-katholieke kerk. De kloosterlingen verstonden hun taak niet meer in bidden en werken, geestelijken leefden samen met de vrouw die hun huishouding deed (en ze betaalden een voorgeschreven boete bij de geboorte van een kind). Over het vasten werd wel gepreekt, maar het leven van veel geestelijken liet het omgekeerde zien. En zo waren er veel meer misstanden.

Late Reformatie
De in Wittenberg begonnen Reformatie van Luther drong eerst maar nauwelijks in Trier door. Toen in 1536 Olevianus werd geboren was daar nog geen enkele reformatorische kerk te vinden. Wel in een paar plaatsen in de omtrek, maar Trier was nog een echt rooms bolwerk. Dat heeft geduurd tot diep in de jaren ’50. Enkele vooraanstaande burgers kozen toen voor de kerkhervorming en bij hen sloten zich gaandeweg steeds meer inwoners van Trier aan. Over Olevianus’ jeugd in Trier is weinig bekend. Zijn naam duikt op als hij op 14-jarige leeftijd in Parijs wordt ingeschreven als student. Al gauw trekt hij voor de eigenlijke rechtenstudie door naar Orléans en Bourges. Zijn Franse jaren betekenden dat hij in aanraking kwam met gereformeerde jongeren. De prediking van vurige voorgangers sprak hem erg aan. Zijn breuk met Rome was spoedig een feit. Maar er gebeurde nog meer: op een gezellige zeiltocht met studenten sloeg de boot om, velen verdronken, maar Olevianus kon, bij een poging anderen te redden, zelf nog op het nippertje worden gered. Daarin zag hij Gods hand en daarom beloofde hij om Gods kerk voortaan te dienen als predikant. Na zijn promotie in de rechten (1557) reisde hij als jurist terug naar Trier. Zijn gelofte maakte hij waardoor al na korte tijd naar Genève te reizen. De stad waar de medestanders van Calvijn het politiek compleet voor het zeggen hadden. Hier ontving de 23-jarige Olevianus lessen in het Hebreeuws en hoorde hij er vele malen een preek van Calvijn. Graag reisde hij naar Zürich, waar de reformatoren Heinrich Bullinger en Petrus Martyr Vermigli hem onderwezen. In Lausanne sloot hij vriendschap met Theodorus Beza (die later in Genève als rector diende aan de in 1559 gestichte Academie). Olevianus sloot ook vriendschap met Guillaume Farel, de man die ooit Calvijn aan Genève had weten te verbinden. In juni 1559 reisde Olevianus terug naar Trier om daar de pas gestichte gemeente van de Reformatie te dienen als predikant. De burgemeester kon daarmee instemmen. Hij zag hoe door de overtuigende prediking van de jonge Olevianus ene grote toeloop ontstond naar de Protestantse gemeente: het kwam zover dat een derde deel van de stadsbevolking daar lid werd. Ook werd Olevianus leraar in de dialectiek (= redeneerkunde), waarbij hij de door Melanchthon ontworpen leermethode gebruikte – daarin stonden veel Bijbelteksten die de jeugd uit het hoofd diende te leren. De Reformatie leek in Trier goede sier te maken. Maar de tegenkrachten mobiliseerden zich.

Grote moeilijkheden
Aartsbisschop Johann VI von der Leyen – tegelijk keurvorst – greep nu in. Door zijn invloed nam zowel de stadsraad als het gildenbestuur het besluit dat Olevianus niet meer mocht preken in openbare gebouwen. Maar ook de nog overblijvende gebouwen werden voor Olevianus verboden terrein. En dat gebeurde terwijl in Duitsland in 1555 de godsdienstvrede van Augsburg was afgekondigd. Maar, zo werd gesteld, die vrede gold niet voor Trier. Een hoge rechtbank kon niet anders besluiten dan dat dit in overeenstemming was met de vredesbepalingen. Daarna werd Olevianus met een groot aantal geloofsgenoten gevangengenomen en pas weer in vrijheid gesteld na ondertekening van een verklaring dat ze óf terugkeerden naar de katholieke kerk óf de stad voor altijd zouden verlaten. Verschillende mensen keerden inderdaad terug naar de katholieke kerk, maar veel anderen vertrokken met have en goed. Daarmee was de Reformatie in Trier verleden tijd.

Nieuw werkterrein
Nu kwam er een uitnodiging van de gereformeerde keurvorst Frederik III van de Palts voor Olevianus om naar Heidelberg te komen. Daar werd hij aan een hogeschool voor aanstaande predikanten als leraar aangesteld. Een jaar later kreeg hij een tijdelijke benoeming aan de universiteit als hoogleraar theologie. Maar al na een jaar liet Olevianus – die intussen was getrouwd – merken liever als stadspredikant te dienen dan als wetenschapper en die wens werd vervuld: hij werd stadspredikant en tegelijk hofprediker bij de keurvorst. Als lid van de kerkenraad was hij nauw betrokken bij de reformatorische vernieuwing van de kerken in de Palts en ook bij de totstandkoming van de Catechismus van Heidelberg, januari 1563 (met Ursinus).

Na het overlijden van keurvorst Frederik in 1576 moest Olevianus Heidelberg verlaten – de nieuwe keurvorst was lutheraan en duldde geen calvinisten in zijn omgeving. Een nieuwe taak vond hij in het onderwijzen van de kinderen van graaf Ludwig von Sayn-Wittgenstein in Berleburg. Tegelijk ondernam Olevianus veel voor de verdere doorvoering van de Reformatie in dit graafschap. Hij stelde er zelfs een ‘Boerencatechismus’ op ten behoeve van de eenvoudige landsbevolking.

Bij de Nassauers
In 1584 werd hij door Jan van Nassau, de broer van Willem van Oranje, gevraagd om naar Nassau-Dillenburg te komen om in die regio mee te werken aan de oprichting van de Hogeschool van Herborn, niet ver van de Dillenburg. Dat gebeurde dan ook nog in datzelfde jaar; Olevianus werd de eerste rector. Helaas overkwam hem op 30 december 1586 een ongeluk: op de gladde weg kwam hij hard terecht en liep veel inwendige kneuzingen op. Ruim twee maanden droeg hij de pijnen. Op de vraag van een collega of hij zeker was van zijn eeuwig heil antwoordde hij: ‘Certissimus’, d.w.z. zeker! Als opsteller van de Catechismus had hij de enige troost in leven en sterven zo ook aan zijn jongeren geleerd. Hij overleed op 15 maart 1587 en werd begraven in de stadskerk van Herborn.

Boek over het Verbond
Een belangrijk geschrift van Olevianus ging over het genadeverbond tussen God en mensen. De hoofdlijn daarin was: God had met Adam een natuurlijk verbond gesloten, dat de mensen door de zonde hadden verbroken. Daarna had God een nieuw verbond opgericht, een genadeverbond dat bezegeld werd door de dood van Zijn Zoon. De kern van dat verbond is de genadige verkiezing tot het eeuwige leven, waarvan de zekerheid verankerd ligt in het koninkrijk van God door Christus. Dat rijk wordt via de kerk gebouwd door de prediking van Gods Woord en de bediening van de sacramenten.

 

©   Dr. Harm Veldman – Zuidhorn

Vorig artikelDominee Martin Niemöller – gevangene van Hitler
Volgend artikelGoede Vrijdag
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.