Geert Groote (1340-1384): bekeerd in Deventer

Geert Groote (1340-1384): bekeerd in Deventer

Nederlandse wegwijzers naar de Reformatie (1)
dr. Harm Veldman

 

Vaak hoort men nog dat de middeleeuwen zo veel donkere  momenten kende. Maar die leren we juist kennen dank zij de lichtpunten, zoals in Engeland rondom de figuur van John Wycliff en diens  uitstraling naar Jan Hus in Praag. En we zien hoe de eeuwenlange kerkelijkheid van Europa lijkt te zijn vastgelopen in vormen die onbijbels waren. Wat kan iemand uit een klein land daar tegen beginnen?

 

Verstarring in vroomheid

Het probleem zat echter niet alleen in de vormen, maar sterker nog in geloofsinhouden, die zelfs niet veranderden als er vanuit de bijbel kritiek werd uitgeoefend. Heerste zo de Scholastiek?

Men kan dit opmerken in de waardering van het kerkelijke sacrament: velen meenden dat ze over Gods genade konden beschikken als ze maar eenmaal een bijna geautomatiseerde reeks van handelingen hadden afgewerkt. Dat wordt een ‘rituele kerk’ die er al gauw tevreden mee is als de mensen maar komen. Naast de sacramenten zijn er andere ‘vaste’ punten zoals de verering van Maria en de vele heiligen, en de daaraan verbonden relikwieënverering.

Intussen waren dit dan wel ‘vaste’ punten, maar waar was de zekerheid dat men de eeuwige zaligheid zou bereiken? Was er na dit leven niet eerst nog een vagevuur, waarin men gelouterd werd voor de eeuwigheid? Maar de drang naar zekerheid was zo groot geworden dat men het verblijf in het vagevuur kon afkopen met aflaten. De kerk hield zo haar greep op de massa, maar helaas in strijd met het evangelie! Daardoor was het leven van de kerk en haar leden gaan lijden aan verstening en verstarring.

Dat was niet alleen een logische ontwikkeling die men al of niet kan betreuren, ze was ook een schuldige ontwikkeling. Want de kerk had kennis aan het Woord van God, maar de mogelijkheid om met die zaligmakende kennis werkelijk in contact te komen was minimaal. Men diende bij het bestuderen van de Vulgata eerst toch wel te beschikken over een getuigschrift van de ‘gymnasiale’ kloosterschool waaruit kon blijken dat men de Latijnse taal voldoende beheerste. Maar wat te doen in het geval men daar nooit aan toe zou komen? Vormendienst bleef over.

 

Verbalisme.

Van een bijbelse manier van doorlichten van de kerkelijke praktijk en van de leefwijze van clerus en leken kon maar weinig terechtkomen. De clerus was er als enige zelf toe gerechtigd, maar die was binnen de hiërarchie liever bezig met het jagen op lucratieve baantjes – een favoriete ‘sport’. Dus zweeg de stem van de kritiek. Al was het natuurlijk wel te gortig dat er aan het begin van de 15de eeuw drie pausen tegelijk optraden, die elkaar de tiara niet gunden. Maar hoe ver stond die realiteit niet af van hen die als geestelijken helemaal onderaan de hiërarchische ladder stonden: de eenvoudige, vrome kloosterling(e)? Helaas was ook het klooster niet bestand tegen de invloeden van de ‘wereld’; ook daar werd de bekeerde ‘Augustinus’ meer dan eens ingeruild voor de geneugten van de wereld.

Maar de stem van het volk was niet tot zwijgen te brengen als men op de hoogte was van onkuisheid, concubinaat, geldzucht en verzaking van de dienst. Maar in welke richting bewoog zich die kritische stem? Welke toon werd daarbij aangeslagen? Zou er trouwens wel geluisterd worden naar de stem van het volk, de ‘vox populi’? In deze wereld stond in 1340 de wieg van Geert Groote.

 

Voorname afkomst

1340 Deventer. In de Hanzestad aan de IJssel bruist het leven. En leven is expansie. Economisch telt Deventer goed mee, niet slechts lokaal en regionaal, maar zeker ook internationaal in de richting van West- en Noord-Duitsland. Tot in Scandinavië worden de markten voorzien van producten uit het IJsseldal. De Hanze bloeit. Maar hoe lang nog? Hoe zeker is het leven?

Welvaart is er ook ten huize van de schepen Werner Groote en zijn vrouw Haylwig van der Basselen. In het gezin wordt in 1340 een zoon geboren, Geert. Hem staat een rooskleurige toekomst te wachten. Maar voor de ouders hun plannen kunnen uitwerken sterven ze aan de pest, 1350. Een oom van Geert bepaalt de toekomst van de jonge wees.

Al in zijn jonge jaren blijkt dat Geert over gezond verstand beschikt. De kapittelschool van de Lebuïnuskerk is voor hem maar een peulenschil. Jong nog, op de leeftijd van een jaar of vijftien, wordt hij naar de universiteit van Parijs gezonden voor verdere studie. Het gaat hem daar goed af en de rijke jongeling beweegt zich ook gemakkelijk tussen de vele buitenlandse studenten. De studie van Geert Groote omvat de vakken theologie, rechten en medicijnen. In 1358, dus nog maar achttien jaar jong, behaalt Geert Groote de graad van magister artium, d.w.z. meester in de zeven vrije kunsten. De studie gaat verder. Maar ook het soms overdadige plezier in het studentenleven.

Na Parijs wordt Keulen het studie-adres voor Geert Groote; hij geeft hier zijn (eerste?) lessen in de scholastieke wijsbegeerte en theologie. Hij disputeert in het nabijgelegen Aken, doet ook ‘even’ Praag aan om er, naast studie, enkele vrienden te ontmoeten die hem later nog veel steun zullen geven. Hij heeft in opdracht van de bestuurders van Deventer ook een bezoek aan het pauselijke Avignon hebben gebracht. Zo raakt hij goed op de hoogte van de ontwikkelingen in kerk en wereld.

 

‘Zwarte kunst’

Intussen is Geert Groote een verwoed verzamelaar van boeken en handschriften. De onderwerpen die hem interesseren lopen sterk uiteen: van gewone zaken als theologie tot zelfs ‘zwarte kunst’, het occulte en de astrologie. Een bijbels verbod in dezen lijkt geen verhindering voor hem te zijn om er soms diepgaand mee bezig te zijn. Hoe hij ermee omgaat is evenwel nooit helemaal duidelijk geweest. Pure belangstelling is een te mooi gegeven om dat aan te nemen voor een zo begaafde en ondernemende jongeman.

Zijn eigenlijke studie richt zich in Parijs op de rechten. Volgens de kerkhistoricus R.R. Post kon Geert Groote ‘goochelen met de bepalingen van het Romeins en canoniek recht en met de commentaren die de rechtsgeleerden daarbij hadden geschreven. Gaarne stapelde hij bewijs op bewijs om zijn tegenstander te verpletteren.’ Groote is zijn naam, groot is ook Geerts welsprekendheid. Gerardus Magnus, aldus z’n naam in de kringen van de wetenschappelijk gevormden, is ‘een groote zoon uit Deventer’, althans gerekend naar de maatstaven van de wereld.

 

De weg van de bekering

Geert Groote bezoekt in 1374 zijn oudere studievriend, Hendrik Egher van Calcar, die prior is van het kartuizer klooster Monnikhuizen, bij Arnhem. Beide mannen voeren een diepgaand gesprek over de ernst van leven en dood. Later ontmoeten de mannen elkaar weer in Utrecht. Een preek die Hendrik daar houdt maakt diepe indruk op Geert. Thuisgekomen in Deventer overvalt hem een ernstige ziekte. Geert vreest dat hij wel eens zal kunnen sterven. De pastoor van de Bergkerk die hem het sacrament der stervenden zal toedienen staat voor een grote moeilijkheid. Hij kent zijn ‘patiënt’ goed en weet dat sacramenten geen tovermiddelen zijn voor de eeuwigheid. Maar van zijn ‘patiënt’ weet hij ook hoe die in de ban van het occulte zat – of nog zit. En dan kan er helemaal niet ‘zomaar’ een sacrament worden ontvangen. Daarop klinken de priesterlijke woorden: ‘Als jij je boeken over zwarte kunst niet verbrandt, ontvang je geen genade van de kerk.’

Een zware boodschap. Maar toch gaat Geert op zeker moment overstag. Hij heeft weer zijn urine bekeken en de kleur was zo zwart als de nacht. Er is maar één conclusie mogelijk: de dood is werkelijk in aantocht! Nu verandert Geert schielijk van gedachten. Terwijl hij de pastoor weer laat roepen, gaan enkele bedienden te werk om alle (kostbare) boeken over astrologie te verzamelen en publiek te verbranden voor zijn huis op de Brink van Deventer. De witte rook trekt bijzondere aandacht. Wit – en dat uit ‘zwarte kunst’? Wat zou God ermee willen zeggen?, denken sommigen. Niets, want witte rook is heel normaal als men perkament verbrandt.

Nu kan Geert Groote de genademiddelen van de kerk ontvangen. Het wonder vindt echter ook plaats! Geert Groote geneest van zijn ernstige kwaal en wordt na zijn herstel een totaal ander mens. Voortaan zal hij zijn leven helemaal in dienst van God en de kerk besteden. Zijn huis, zijn vermogen en zijn inkomsten (twee kerkelijke beurzen) offert hij op. Het ouderlijk huis aan de (tegenwoordige) Begijnenstraat stelt hij in september 1374 open voor vrome, Godzoekende vrouwen. Het krijgt de naam ‘Meester Geerthuis’. Slechts een klein gedeelte van het huis reserveert hij voor zichzelf.

 

Het klooster in en uit

Voor Geert Groote is er echter maar één plaats waar je tot volledige inkeer kunt komen. Daarom trekt hij het klooster van de kartuizer broeders te Monnikhuizen binnen. Hij wil de wereld ontvluchten. Hij zoekt het licht daar waar zijn ommekeer ooit was begonnen. Bij Hendrik Egher van Calcar. Daar oefent hij zich in ‘alle onthouding en doding der zonden en betrachting der deugden en overpeinzing der goddelijke geheimenissen’. Soms pijnigt hij zich hardhandig.

Alle wetenschap, zeker de zogenaamde kennis van de astrologie, zet hij overboord. Alleen het ware kennen van God en het overdenken van een heilig leven stelt Geert Groote zich voor ogen. De bijbel gaat voor hem open. Hij leest de kerkvaders, de Belijdenissen van Augustinus voorop. Hij verdiept zich in meditaties, o.a. van grote theologen als Bernard van Clairvaux en Anselmus van Canterbury. Hij bidt veel, gaat vaak ter kerke, hij vast bijna rigoureus. In deze sfeer van onthechting ontstaat zijn bijbels levensprogram: nederigheid, vroomheid en onthouding.

 

Maar de eens zo briljante geleerde blijft nu niet lang meer in Monnikhuizen. Hij vervolgt niet langer ‘de weg naar binnen’, die van de mystiek – hoewel hij er nooit helemaal los van komt. Op aandringen van zijn medekloosterlingen gaat hij ‘de wereld’ weer in om daar de zielen te redden door zijn prediking en met zijn levensgroot voorbeeld. Als een discipel en apostel van Christus gaat Geert Groote het Woord van God verkondigen. In de volkstaal, zonder iemand te ontzien. Dat zal de nodige opschudding veroorzaken! Geert Groote wil echter de zo noodzakelijke fundamentele ommekeer bewerken van allen die dwalen in dit tijdelijke leven.