Het duurde niet zo lang of het signalement van De Brès raakte bekend bij de plaatselijke overheid. Iemand die gearresteerd was wist een vrij nauwkeurig beeld van hem te schetsen. Wij leren daardoor iets meer van de persoon van deze kerkhervormer. ‘Hij was een man 40 jaar of daaromtrent; rijzig van gestalte, bleek van gelaat, tamelijk mager met een lang gezicht, een naar rossig zwemende baard, met hoge schouders en er slecht verzorgd uitziende met een zwarte mantel met neergeslagen kraag’. Toen dit feit ook bij De Brès bekend werd ontvluchtte hij Doornik op 10 januari 1562. Nog geen twee weken later, op 21 januari 1562, werd hij officieel verbannen uit Doornik Hij moest zijn gemeenteleden helaas achterlaten – maar wel hoopte hij ooit nog weer bij hen terug te kunnen komen.

Zijn tuinhuis werd ontdekt en dadelijk door bevriende mensen in brand gestoken waardoor veel sporen van De Brès werkzaamheden – waaronder wellicht namen van medegelovigen – verloren zouden gaan.  Maar de brand werd zo snel mogelijk door de autoriteiten geblust, waardoor er toch belastend materiaal in handen van de overheid viel.

Naar Noord-Frankrijk
Gelukkig wist de prediker te ontkomen naar het Noord-Franse Sedan, waar hij met zijn gezin welkom was op het kasteel van Henri Robert de la Marck, de hertog van Bouillon. Deze jonge edelman behoorde tot de Huigenoten en wilde in zijn gebied de volle vrijheid van godsdienst zien gehandhaafd.  Daarom vroeg hij De Brès om zijn medewerking bij de hervorming van kerk en samenleving. Zo kwam de gevluchte prediker nu in dienst van een Franse edelman; hij preekte regelmatig en deed verder ook dienst als pastor.

Het kasteel van Henri Robert de la Marck

Voor Guido de Brès was Sedan geen rustpunt, naar juist een startplaats voor nieuwe missies in de Zuidelijke Nederlanden. Hoewel zijn signalement bekend was ondernam hij toch weer een reis naar Brussel, Antwerpen, Gent en andere plaatsen, met als doel de contacten met collega’s te versterken, ook om kerkelijke vergaderingen zoals een classis bij te wonen. De vorming van een nu nog ondergronds kerkverband was hem zeer aangelegen.

Eenheid ook politiek belangrijk
De Brès was een warm voorstander van geloofseenheid met de andere protestanten, met name als het ging om de Lutheranen.  Voor de toekomst van de Nederlanden zou het mooi zijn als er voor de gereformeerden hulp kwam uit Duitsland. Zo begon De Brès ook te denken aan politieke idealen – die kwamen neer op de diepgevoelde wens van velen voor godsdienstvrijheid. Daarvoor moest hij aankloppen bij Willem van Oranje en diens broer Lodewijk van Nassau. Willem was door zijn huwelijk met Anna van Saksen terechtgekomen in de sferen van het Lutheranisme; misschien zou hij erin slagen meer hulp van Lutherse vorsten los te krijgen. Willem van Oranje had al heel duidelijk laten horen hoe hij de toekomst zag voor een Nederland waarin zowel rooms-katholieken als gereformeerden samen zouden leven; dat kon alleen in de weg van verdraagzaamheid. In die zin hield Oranje een belangrijke toespraak als lid in de Raad van State met als kernpunten het grote belang van gewetensvrijheid en geloofsvrijheid.

De Oudejaarsrede van Oranje in de Raad van State 1564

Met eenheid van Lutheranen en Calvinisten zou er in de jaren ’60 een breed protestants front ontstaan tegenover de macht van Spanje en de pauselijke kerk. Willem van Oranje heeft in die situatie in Brussel aan De Brès gevraagd een model van overeenstemming op te stellen waardoor de gewenste samenwerking tot stand zou kunnen komen. Dat heeft hij geprobeerd door de zogeheten ‘Wittenberger Konkordie’, d.i. de in Wittenberg in 1536 ontstane Geloofsovereenstemming, aan te houden als geloofsbasis. Deze eenheidsverklaring zou zelfs internationale betekenis krijgen als alle Europese protestanten zich hierin zouden kunnen vinden. Dan konden de protestanten hun tegenstanders, de roomse machthebbers in Spanje en de Nederlanden (Philips II) en in Frankrijk (Karel IX), samen bestrijden.

Vorig artikelEen vreemde presentatie
Volgend artikelMeeting Grootegast
Harm Veldman
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.