Wie in januari 1521 een voorspelling had gedaan over de toekomst van de reformator Luther had hoogstwaarschijnlijk een nogal somber vooruitzicht geschilderd. Prognostica heet dat voorspellen, letterlijk ‘voorkennis’; vandaag noemen we dat een prognose. Zoiets was al in de 16de eeuw erg gebruikelijk. ‘Ontdek morgen’, hoorde men dan zeggen. En dan keek men eerst naar het beginpunt; in dit geval 3 januari 1521. Op die datum maakte de paus vanuit Rome plechtig bekend dat hij, als ‘heilig hoofd’ van de Rooms-katholieke Kerk, had moeten besluiten de ongehoorzame monnik Martin Luther te Wittenberg de kerk uit te zetten, te excommuniceren. Dat zag er dus niet goed uit. Maar werden de januari-prognoses aan het eind van het jaar werkelijkheid?

Excommunicatie en de consequenties

Welke uitwerking kreeg het pauselijke decreet van 3 januari? Voor Luther was nu geen plaats meer in Gods Koninkrijk. Hij maakte geen deel meer uit van de ‘vredesgemeenschap’ van de kerk. Dat oordeel trof de man die al enkele jaren met een kerkhervorming bezig was; nu mocht hij binnen de kerk niets meer verkondigen. Hij was rechteloos geworden – behalve als hij zich ‘bekeerde’. Bovendien moest zo iemand, die bij de paus geen andere status meer bezat dan die van een ketter, uitgeleverd worden aan de hoogste wereldlijke machthebber. Dat was de keizer van het ‘Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie’ – de officiële naam van Duitsland. Deze moest ertoe overgaan de alsmaar dwarsliggende theoloog een gepaste straf op te leggen; en dat zou wel eens de doodstraf kunnen betekenen – de galg of de brandstapel. Dat strafrecht kwam aan de staat toe, de kerk maakte zelf immers geen vuile handen! Ketters waren in dat christelijke Duitse rijk – dat als ‘corpus christianum’ een toonbeeld van zuiverheid hoorde te zijn  – een groot gevaar voor de openbare orde. Niet alleen in de kerk, maar zeker ook in staat en maatschappij. Ketters stonden op één lijn met rebellen! Zulke lieden moesten met harde hand worden aangepakt. Eigenlijk dienden ze van het wereldtoneel te verdwijnen. Zo lagen de kaarten in 1521.

Er stond Luther in 1521 weinig goeds te wachten.  Zijn speciaal bedachte naam Eleutherius – een woordspeling op zijn familienaam – die hij sinds 1517 soms onder zijn brieven zette, betekende Bevrijder, die gaf zijn ware bedoeling goed weer, maar was geen garantie dat hij dat doel ooit zou bereiken.

Luther veilig?

Als we vervolgens letten op de situatie tegen het eind van het jaar 1521, dan blijkt dat slechts een enkeling wist dat  Luther nog leefde, en dat verreweg de meeste Duitsers niet op de hoogte waren van de plek waar hij zich ophield.  Geruchten dat hij dood was, waren er genoeg – ‘fake-news’ was er ook toen. Luthers vijanden wisten heel goed hoe ze dat in het vat moesten gieten. Erasmus had dat al begrepen: in de zomer van 1521 maakte hij er al melding van in een brief aan een bisschop. Als ‘social media’ fungeerden het vijandelijke roddelcircuit en de vaak opzettelijke kletskoek van praatjesmakers, zodat het wemelde van de oncontroleerbare ‘nieuwsberichten’.

Luther kwam inderdaad in het diepste geheim vast te zitten! En ook eind 1521 was dat nog zo. Het stond er met de reformatie nog slecht voor, er waren maar weinig lichtpunten te zien. De duisternis van aardse machten in kerk en wereld zorgde voor een sfeer van onzekerheid. Naar de mens gesproken was de kans op het mislukken van de kerkhervorming groot. Interne verdeeldheid speelde daarin ook een belangrijke rol.

En toch, Luther besefte dat God regeerde. Dat de Almachtige zijn beloften waar zou maken: ‘Eens gegeven, blijft gegeven’. De zekerheid van de toekomst ligt niet bij mensen, maar bij God die het werk van Zijn handen niet laat varen! Dus: geloven tegen de klippen op.

Het bovenstaande kan men zien als een voorbeschouwing van het verhaal over de historische samenhang van Luther en zijn kerkhervorming dat we aan de lezer willen voorstellen. 1521 was een spannend jaar!

Vorig artikelRegiobrief 119
Volgend artikel1521: Keizer Karel V moet oordelen over Martin Luther
Harm Veldman
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.