In 1566 was De Brès weer in Antwerpen. Daar was de nieuwe leer door velen aanvaard als de zuivere leer van het Evangelie. Maar onder de protestanten was er ook nog altijd wel enige sympathie voor de wederdopers. En dat was zorgelijk, aldus De Brès. Hij waarschuwde zijn Antwerpse collega’s en de kerkenraad voor de gevaren van het streven naar een koninkrijk van God dat door mensen zelf was uitgeroepen, met verwerping van het gezag van de werkelijke overheid. Ook in een vergadering met edelen in Sint-Truiden liet De Brès deze waarschuwing horen.

In het voorjaar van 1566 namen edelen het initiatief tot het indienen vaneen smeekschrift aan de plaatsvervangende vorstin, landvoogdes Margaretha van Parma – een halfzus van koning Philips II. Zij liet doorschemeren dat er wel op enige moderatie ofwel matiging van haar kant te verwachten was. Maar hoe die eruit zou zien werd niet uit de doeken gedaan. Het klonk in ieder geval goed.

Toen brak in de zomer van 1566 de beeldenstorm uit – en het zag er in een aantal plaatsen uit alsof er nu een actie van wederdopers was losgebroken. Het werd vaak een smerige bende. In enkele plaatsen hadden calvinisten de leiding in het ‘netjes’ schoonmaken van kerken voor een gereformeerde eredienst. Voor de overheden was de beeldenstorm hét bewijs van revolutie onder het mom van een bijzondere godsdienstigheid van deze protestanten. Daarop kwam een hard antwoord uit Madrid en Brussel: de koning stuurde een nieuwe landvoogd, namelijk generaal Don Alvarez de Toledo, kortweg de hertog van Alva, die orde op zaken moest stellen. Hardhandig – dat maakte de meeste indruk.

De hertog van Alva

Ook beeldenstorm in Valenciennes

De beeldenstorm heeft De Brès in Valenciennes van nabij meegemaakt. Hij was uit Antwerpen vertrokken en via Doornik aangekomen in Valenciennes, ook in het uiterste zuiden van de Nederlanden (nu een stad in Frankrijk). Daar werd hij heel enthousiast ontvangen door een groot deel van de kerkelijke gemeente. Hij kreeg een kamer in het huis van Charles de Liévin, heer van Famars.

De Brès bereidde daar een preek voor die hij hield op 10 augustus 1566, nog niet wetend dat er in andere plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden een beeldenstorm was losgebroken. Maar De Brès voelde wel de spanning van die dagen en preekte daarom in Anzin, onder bescherming van 60 gewapende ruiters. Anzin lag als plaats tegen Valenciennes aan. Samen met zijn collega Pérégrin de la Grange, die al aan de gemeente van Valenciennes was verbonden, leidde De Brès de dienst in de open lucht – een hagenpreek dus. De preek duurde anderhalf uur en de toeloop van nieuwsgierige hoorders was groot: men schatte dat meer dan twee-derde van de inwoners van Valenciennes bij deze dienst aanwezig was en zich bij de reformatie aansloot.

De lokale autoriteiten waren daar niet over te spreken; zij spraken de ban uit over de predikanten. Dat was olie op het vuur: op 24 augustus 1566 brak in Valenciennes ook een beeldenstorm uit. De Sint Janskerk kreeg een heuse beurt, waarna De Brès daar de volgende zondag een kerkdienst leidde.  Zijn collega De la Grange preekte in de geschoonde kerk van de Begijnen. Was er nu vrijheid?

Daarop greep de overheid in. De groot-baljuw van Henegouwen, d.w.z. de plaatsvervanger van de vorst, was de felle rooms-katholiek Noircarmes (voluit: Philips van Sint-Aldegonde, heer van Noircarmes).  Deze ging over tot belegering van het ‘ketterse en opstandige’ steden Valenciennes. Maar de inwoners hadden goede hoop dat er hulp van buiten zou komen, wellicht van Lodewijk van Nassau of diens broer Willem van Oranje. Maar die hulp kwam er niet – de Nassause edelen waren verwikkeld in andere moeilijke zaken. De winter van 1566/67 werd in Valenciennes een barre zaak. Beschietingen, verwoestingen, hongersnood en ziekten werden het deel van de inwoners. Op 23 maart 1567 nam Noircarmes de stad in. Onmiddellijk daarna werd er – in opdracht van landvoogdes Margaretha – jacht gemaakt op De Brès en De la Grange. Ze moesten worden gearresteerd en op de pijnbank worden gelegde en verhoord; daarna moesten ze worden opgehangen. Het werd voor hen nu tijd een veiliger plaats te vinden.

Vorig artikelMeeting senioren Westerkwartier
Volgend artikelTwiet, twiet
Harm Veldman
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.