Op 22 mei 1567 hield men in de zaal van de gevangenis van Valenciennes – al voor de tweede maal – een dispuut tussen de Atrechtse bisschop Richardot en Guido de Brès. Vrienden van De Brès hebben het bijgewoond, want in hun verslag stellen ze De Brès voor als ‘in hechtenis en geboeid als gevangene om de leer van de Zoon van God’. Het verslag – dat in de ik-vorm is gesteld – luidde als volgt: “Omstreeks acht uur ‘s morgens (!) van de genoemde dag, kwam voor de tweede maal tot mij de bisschop van Atrecht, vergezeld van een groot aantal priesters, en van lieden die men geestelijken noemt en anderen, naar dewelke ik geleid werd. Na de wederzijdse begroetingen liet genoemde bisschop mij bij de tafel komen, en mij tegenover zich zitten; alle anderen waren in de genoemde zaal rondom ons gezeten: Wij hadden een lang gesprek over de Mis en over het Avondmaal.”

En daarop aansluitend vermeldde de schrijver van dit getuigenis de methode die de bisschop wilde toepassen: “Bij al hun methoden, die zij toepasten, bemerkte ik, dat zij een zeer groot verlangen hebben mij tot hen te trekken, en mij hun leer te laten goedkeuren, om vervolgens daarna te zegevieren, en de zwakken in het geloof te doen twijfelen, om hen de ware en oude leer te doen prijsgeven, welke ik hun gepredikt heb.”

En daarop stelde de bisschop zijn eerste vraag, een soort openingszet van een spel, dat nou niet direct onvriendelijk over hoefde te komen, maar misschien daarom wel sluw was: “Welnu, mijnheer Guy, sinds wij de laatste keer samen spraken, hoe bevindt gij u thans? Zijt gij altijd in de eenzelfde toestand en van eenzelfde gevoelen? Hebt gij niet gedacht aan de woorden die wij de laatste keer samen spraken?”

De Brès reageerde daar nuchter op en prees zijn Hemelse Vader die hem vast deed vertrouwen op Zijn beloften. Endirect vertelde De Brès dat hij nog steeds hetzelfde gevoelen had als de eerste keer. Waarop de bisschop toch nog even weer een nieuwe poging ondernam om – de psychologische druk op de gevangen dominee te verhogen. Hij vroeg “Hoe nu? Ik dacht u geheel veranderd te vinden, zo als ik hoopte. Wilt gij u toesluiten en gesloten blijven voor ten opzichte van de waarheid? O, mijnheer Guy, mijn broeder en vriend, ik bid u, niet verhard te blijven in uw mening, en niet uw eigen oordeel te verkiezen boven het oordeel van geheel de kerk, en boven dat van zovele geleerde personen, die vóór ons geleefd hebben.”

En daarna ging de bisschop over op het onderwerp van de mis en het offerkarakter ervan.

De reactie van De Brès was zo helder als glas. Hij stelde nooit ‘stijfhoofdig’ te zijn geweest. “Maar indien men mij kon aantonen uit het Woord van God, dat ik dwalende ben, dan den ik geheel bereid mij gewonnen te geven.” En: “Ik verkies mijn oordeel niet boven het oordeel van de Kerk. Maar wel verkies ik terecht en met kennis van zaken de oude en oorspronkelijke Kerk, waarin de Apostelen alle dingen hebben geregeld volgens het voorschrift van Christus boven de kerk van onze tijd, welke belast is door een menigte menselijke overleveringen, en op een wonderlijke wijze van deze oude Kerk is afgeraakt.” Waarna een uitvoerig getuigenis over de leer van de kerk over het Avondmaal volgtde waarin eerst de Schrift en daarna kerkvaders en hervormers geciteerd werden tegenover paus Innocentius III die de leer van de transsubstantiatie had gelegaliseerd, door haar ‘als dertiende artikel’ aan de Twaalf Artikelen toe te voegen.

Guido de Brès stelde: “Indien gij een der Ouden kunt aanhalen, die ten tijde van de Apostelen geleefd heeft, die zou gezegd hebben dat de Apostelen het lichaam van Christus offerden, of, dat wij het lichaam des Heren tot vergeving der zonden bij het Avondmaal offeren, dan zoudt gij mij een bijzonder genoegen doen hem mij te willen noemen, want ik heb ijverig Irenéus, Justinus, Tertullianus en Origenes, die de oudsten zijn, gelezen. Maar ik heb niets gelezen van wat gij zegt.”

Aan het slot van zijn betoog merkte De Brès nog op: “Voorzeker, wij offeren Hem (Jezus) niet, maar God biedt Hem ons aan tot onze geestelijke spijze.”

 

Vorig artikelOntsnapping en arrestatie
Volgend artikelBij de dreiging van kernwapens        
Harm Veldman
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.