Kan de kerk in slaap vallen? Kunnen christenen geestelijk dor en droog worden? Ieder die een beetje zicht heeft op het christelijke leven weet dat dit ‘zomaar’ kan gebeuren. Nou ja, zomaar? Eigenlijk is dit woord hier niet echt op zijn plaats. Want de kerk wordt echt niet zomaar een saaie en doffe boel. Dan is er wel wat aan de hand. Waar moeten we dan aan denken? Algemeen gesteld kunnen we denken aan het gegeven dat we er niet meer verwonderd over zijn dat we van onze dodelijke zonden worden verlost door niemand minder en niemand anders dan de Zoon van God. Wie dat besef kwijt is, zal het christen-zijn al gauw als een automatisme gaan zien, zo in de trant van ‘wees maar gerust, we komen allemaal wel in de hemel’. Dan ontbreekt in ieder geval elk besef van bekering om van de noodzaak van dagelijkse bekering maar te zwijgen. Natuurlijk is men lid van de kerk, dat hoort er nu eenmaal bij. Maar het leven van de christenen daar wordt saai en het verdort, het gaat dood als er niks verandert. De antenne moet worden omgebogen – op de juiste manier naar God toe. Dat zal dan uitmonden in een geestelijke opwekking. Op herstel van de levende verbondsrelatie met de Here God. Over dit soort zaken gaat het in onderstaand verhaal. Het gebeurde in Amerika, in de 18de eeuw.

Amerikaans gereformeerd
We gaan een kijkje nemen bij de jonge dominee Jonathan Edwards. Hij woonde in Amerika, dat toen nog als kolonie bij Engeland hoorde. Zijn vader en grootvader dienden daar ook als dominee. Jonathan was op 5 oktober 1703 geboren in een gezin met tien dochters. Ze woonden in wat je noemt puur natuur: veel bossen en weiden; en op korte afstand had je de Connecticut-rivier. Jonathan zou als enige zoon ook dominee worden. Zijn vader begon hem al les te geven toen hij 12 was. Het doel was dominee worden in een presbyteriaanse gemeente, een kerk met voluit een gereformeerd karakter (presbyter = ouderling). Sommigen noemden de gemeente ook wel ‘puriteins’, want men wilde zuiver (puur) zijn in de leer en het leven voor de heilige God. “Pure life, pure church’, zuiver dus, in alles.

Na zijn universitaire studie ging Jonathan Edwards eerst een tijdje als pastor aan de slag in New York; daarna was hij drie jaar docent aan Yale. In 1726 werd hij dominee in Northampton (Massachusetts), waar hij zijn stokoude grootvader Solomon Stoddard (1623-729) moest bijstaan in prediking en pastoraat. Deze Stoddard was al sinds 1669 een echte voortrekker in de kolonie Massachusetts. Northampton telde in de 18de eeuw ongeveer 2000 inwoners. De meesten van hen waren lid van de presbyteriaanse kerk. Sommigen uit gewoonte. Anderen uit waren lid van de congregationalistische kerk, daarmee waren ze gereformeerd in volle overtuiging. Hun kerkvisie kende het principe dat de plaatselijke gemeente (congregatie) zelfstandig is, zo goed als autonoom, om zijn eigen regels te maken voor het kerkelijk leven. De overheid had niet het recht om zich met hun kerkzaken te bemoeien; ook een synode had niet dat recht. Het eigen geloofsinzicht wordt bepaald door die kerkleden die als ware gelovigen bekendstaan. Men wil alleen aan Chritus gehoorzaam zijn.

Er waren er ook die zich in die 18de eeuw steeds sterker aangetrokken voelden tot een werelds leven en een even wereldse manier van denken. Denk vooral aan het opkomende denken van de Verlichting: velen zouden daardoor loskomen van hun gereformeerde roots. Zo had Edwards een erg gemengde gemeente te dienen. Maar hij wist trefzeker hoe hij daarmee moest omgaan. En dat kreeg grote gevolgen: tot zelfs een aantal keren een echte ‘Awakening’, een werkelijke opwekking, zoals grootvader Stoddard die al in de 17de eeuw had mogen meemaken.

De Bijbel laten spreken
Vol toewijding preekte Edwards zondag aan zondag. Niet dat hij een indrukwekkend spreker was, maar ieder die hem meemaakte kreeg mee hoe hij zonder ophouden steeds alleen het Woord van God liet spreken. Onbevreesd en onvermoeibaar was hij bezig om zijn medegelovigen de Bijbel uit te leggen en toe te passen op hun leven. Hij deed dat in echt gereformeerde zin; hij toonde zich een goede leerling van Calvijn, en wist ook dat hij in de beste tradities stond van de puriteinen als Thomas Hooker en John Owen. De Bijbel was het enige zuivere voedsel dat een christen in zijn leven nodig had, Met grote scherpzinnigheid was Edwards bezig met exegese en toepassing van Gods Woord.

Zuiver in de leer
Het was Edwards een doorn in het oog dat onder zijn gemeenteleden werelds denken voorkwam. Dat was soms heel subtiel aanwezig. Men stelde dan dat het Gods werk was dat een mens werd overtuigd van de waarheid, maar dat het uiteindelijk de mens zelf was die zich bekeerde. God maakte een begin, de mens deed de rest. Edwards protesteerde hier met kracht tegen; hij noemde dit ‘Arminianisme’: de mens denkt dat hij in zijn bekering samenwerkt met God. Dat leerden ook de Remonstranten in Holland. Maar die leer breekt de eerbied af die alleen aan de heilige God toekomt. De mens is totaal afhankelijk van Hem. Er is in de bekering niets dat de mens uit zichzelf tot stand brengt of ook maar kan brengen! Wie zo denkt is al een heel eind op weg naar het deïsme of zelfs naar het atheïsme. Die mens bepaalt zelf wel of en hoe hij God nog nodig heeft… Dan kun je best godsdienstig heten, maar je maakt zelf de dienst uit. Edwards nam hiertegen met kracht positie in en verdedigde de zuivere calvinistische leer van Gods verkiezing.

Leven in overeenstemming met Gods wil
Het derde punt dat voor Edwards heel wezenlijk was de echt-christelijke vroomheid. Hoe ziet dat eruit? Wel, Edwards stelde dat de mens niets anders moet doen dan zijn Schepper te vereren. Je moet als klein wezentje Hem groot maken. Welke houding is daarvoor nodig? Twee dingen noemde hij: a. nederige afhankelijkheid; b. dankbare gehoorzaamheid. Als christen weet jij je volkomen afhankelijk van God. Dat gaat je hele leven aan: je gezondheid, je werk, de genade die je van God krijgt, en het eeuwige heil. Alles door Christus. En daarop sluit aan dat jij je God moet prijzen en dankbaar leven in volkomen gehoorzaamheid aan Gods wil. In heiligheid.

In het jaar 1731 gaf Edwards voor het eerst een preek in druk uit; die ging over 1 Kor. 1: 29-31 en had als thema: “God verheerlijkt in de afhankelijkheid van de mens.” Het kan je verwonderen dat je deze gedachten een eeuw later ook tegenkomt bij ds. Hendrik de Cock in Ulrum: De mens op het diepst vernederd en God op het hoogst geprezen!

Een klein stukje uit Edwards’ preek geeft ik hier graag door.

“Laten we de aansporing ter harte nemen om allen God te verhogen en aan Hem alle eer van de verlossing toe te schrijven. Laten we ernaar streven om een gevoeligheid te krijgen voor onze grote afhankelijkheid van God en hierin ook toe te nemen… Streef er tevens naar om een neiging tot onafhankelijkheid en eigengerechtigheid te laten afsterven. De mens is van nature buitengewoon geneigd om zichzelf te verheffen en om te vertrouwen op zijn eigen vermogen om het goede te doen… Maar deze leer zou ons moeten leren om alleen God te verhogen; zowel door ons geloof en vertrouwen als door onze losprijs. Wie roemt, roeme in de Here.”

De gedachten van onze totale afhankelijkheid van een vrije, almachtige God beheerste Edwards denken en spreken. Het is de rode draad door heel zijn theologie.

De eerste ‘Awakening’
In 1729 stierf grootvader Stoddard, 105 jaar oud. Nu stond Jonathan Edwards alleen voor de grote taak de gemeente voor te gaan. In 1734 kwam er in Northampton een opwekkingsbeweging op gang. Tientallen gelovigen stapten naar voren en maakten bekend dat zij Christus in hadden leren kennen en in hun hart ontvangen. Ze lieten hun dorre geloofsleven achter zich en wijdden zich helemaal aan de zuivere godsdienst. Edwards was verrast en blij. Hij was eigenlijk niet eens zo’n boeiende prediker, hij had er moeite mee om los van zijn papier te preken en de mensen aan te kijken. Toch hadden zijn preken een enorme diepgang: hij kon helder maken wat men diende te geloven en hoe men zou moeten leven. Tegenstanders spotten met deze ‘Awakening’, in hun ogen niets anders dan wat enthousiast-doenerij. Zij bleven als echte rationalisten op afstand staan: niet het gevoel, maar de rede, de ratio moest jou de weg wijzen. Edwards fulmineerde tegen deze gedachtegang en benadrukte dat geloof alles te maken had met hart en hoofd – beide hoorden ze Christus toe en stonden in Zijn dienst. Hart en hoofd waren Gods instrumenten in de van Hem afhankelijke mens.

Edwards had een grote afkeer ook van extremen. Verschijnselen als overstelpende gevoelens en het opeens krijgen van teksten waren bij hem niet welkom. Evenmin spontaan applaus en het uitspreken van een geloofsgetuigenis. Dat waren in zichzelf geen tekenen van Gods genade. Edwards bleef de nuchterheid zelve. Hoe geleerd hij ook was, zijn preken bleven eenvoudig. Daardoor bereikte hij het hart van de mens; zo kwam het Woord van God in hun leven.

De eerste ‘Awakening’ duurde enkele jaren. In 1740 volgde de tweede, grote ‘Awakening’, maar die heeft alles te maken met het optreden van Edwards collega George Whitefield (1714-1770).

Afgezet
In 1750 werd Edwards als predikant afgezet. Had de oppositie het toch gewonnen? Niet echt, maar Edwards wilde vasthouden aan het ideaal dat alleen echte gelovigen aan het Avondmaal deelnamen. Daarom eiste hij iedere keer een persoonlijke geloofsbelijdenis. Dat ging zijn kerkenraad te ver.

Edwards ging daarna een aantal jaren gaan werken onder de Indianen. En ook schreef hij enkele van zijn belangrijkste theologische werken (over de vrije wil en over de erfzonde). Tot hij in 1757 een benoeming kreeg als rector van het seminarium van Princeton. Hij ging daar in 1758 heen en liet zich vooraf inenten tegen de pokken. En wat gebeurde er? Hij werd toch ziek, kreeg hevige koortsen en overleed 22 maart 1758. Gods werk in Amerika kwam echter niet tot stilstand. Gods Woord blijft tot in eeuwigheid en zolang zal het Evangelie zijn verkondigers houden.

De jongste biografie over Edwards is die van Ian Murray, Jonathan Edwards. Biografie. Nederlandse vertaling. Uitgeverij Brevier, Kampen, 2023.

Dr. Harm Veldman

 

Vorig artikelDe Brilweg
Volgend artikelGuillaume Farel – de vriend van Calvijn
Harm Veldman
Mijn naam is Harm Veldman (* 1942) en ik ben sinds 1965 decennia lang onderwijzer/leraar geschiedenis geweest. Ik heb daarnaast veel onderzoek gedaan naar lokale en regionale kerkgeschiedenis, maar ook naar de nationaal-kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Mijn grote interesse betreft de eeuw van de Europese Reformatie.Mijn promotieonderzoek richtte zich op het leven en werk van Hendrik de Cock, de ‘vader van de Afscheiding van 1834’. De promotie vond plaats in 2009 aan de Theologische Universiteit van de GKv te Kampen, promotor was prof. dr. M. te Velde.