Taal

Hunne platte taal zal men nagenoeg kunnen opmaken, uit de volgende Zamenspraak tusschen A. en B.: A: Goeije avend met n’ ander; hoe gait, nog wel?- B: Ook goeijen avend; hoe gait jei nog A: Ook nog goed; maar ik bin zoo moede van ’t arbaijen, dat ik verlang te slapen. B: Zoo gait het my ook; ik heb al de hiele dag op it land an ’t riepelen west, dat ik mien pukkel háást niet overend kan hollen, en de wieven hebben ook zegt, dat zy mit ’t teppen hiel vuul had hebben, en de jonges wassen ook zoo moede, dat zy anstonds ná bed gáán binnen. A: Nou, dat loof ik, als min de hiele dag arbait, dan kan men zien nucht wel kriegen; máár hoe zit het mit tit vlas?- B: Hiel slecht; deur ’t veule regen, is de knop lang niet riep worden, en als min ’t nog langer staan lat, dan het min it nog veul mender, want dan verröt de hiele boel nog op it land. A: De vlaskers treffen het lang niet goed van dit jáár. B: Dat hest wel; men kan by goede jàren úút de knop, de landhuur betalen en nou van dit jáár het tit ter wel an, dat min úút de knop en it vlas zien geld kriegen kan. A: Ja ’t is slem, in de boer moet toch ook zien geld hebben, of min kan op n’ ander jáár gien land meer kriegen. B: Dat is wáár. Ik heb ook al tegen miën wief zegt, dat wie de boer vragen willen, of hy zoo lang mit it geld wachten wil, zoo lang als wie de eerdappels dálen en verkoopen. A: Nou joe boer is nog al een goeije kerel, en hy wil de arbaiders ook nog wel goed doen. B: Dat is hy ook; maar hy wil toch ook geern zien geld hebben. A: Nou, zoo gait het nog al veul mensken; maar hoe gait het mit dien eerdappels?- B: Och, jonge! Niet veul beter, als mit it vlas; deur het veul natjen bin er veul verröt en ik kan ook háást gien wieven kriegen, die mie de eerdappels uutreujen; want ze zeggen maar, als het zoo natjet dan willen ze voor 6 Stuver heur niet verkleumen laten op it land. A: Nou 6 Stuver is toch ook niet genoeg; want als zy kool houken en in de maitied stiekel wieden, dan verdienen ze ook 6 Stuver in daghuur en als ze bienen, dan kriegen ze van de 100 hok vieftien Stuver. B: Ik wil niet zeggen, dat de wieven niet genoeg kriegen; maar wie kennen haast niet meer geven: want verleden jáár hebben wie máár vief Stuver veur de körf eerdappels had, en de lesten heb ik nog an mien zwien voert. A: Ik hoop, dat de eerdappels van dit jáár duurder worden zullen. B: Dat wol ik ook wel, anders bin de eerdappelsbouwers maar ongelukkig. A: Dat bin zie ook. Maar hoe láat is it al? B: De groote klok het zoo even 9 uur slagen.

A: Dan wordt het ook tied, dat ik náá bed koom. B: En ik ook: want ik was al om vier uur op, en om vief uur was ik al an ’t riepelen.

 Karakter

Het Algemeen karakter der inwoners dezer plaats, is zoo als op vele plaatsen in deze provincie. Met de wellevendheid der fatsoenlyke klasse uit de groote steden zeer weinig bekend, zyn zy over het algemeen vriendelyk, opregt en hunne zeden eenvoudig. Van praatachtigheid en nieuwsgierigheid kan men hen niet vry pleiten, zoodat, wanneer er iets gebeurd, dan moet dit, hoe gering ook, by de eerste gelegenheid verteld worden. – Wanneer des avonds by goed weder, maar twee by elkander staan te praten, dan voegen zich telkens die genen er by, welke hen voorby gaan. Komt men elkander te gemoet, terstond vraagt men naar het nieuws van den dag, en zelden heeft men by zulk eene gelegenheid, na weinig tyds, maar twee, meer by elkander. – Hun tyd van opstaan, is over het algemeen in den zomer ’s morgens om 3½ of 4 uur; van ontbyten om 8 of 8½ uur; middageten om 12 uur, avondeten om 6 of 6½ uur en naar bed gaan ten 9 ure. In den winter is hun opstaan ’s morgens te 4 het ontbyten te 7, middageten te 12 en het avond eten ten 5 uren.- Vermaken en uitspanningen hebben hier weinig plaats, terwyl men hiertoe geene gelegenheden heeft. Somtyds heeft men wel eens jongelieden by elkander, die door stoeijen zingen, spelen, voor hen, op eene aangename wyze bezig zyn, en dit gebeurt zoo dikwyls, als zy van de boeldagen, harddraveryen en wel voornamelyk van de kermissen, welke op naburige dorpen gehouden worden terug komen.- De wyze van bezoeken is verschillend, somtyds wordt men genoodigd, somtyds bezoekt men elkander ongenoodigd. In het laatste geval onthaalt men elkander op koffy en in het eerste geval meestal op eten en drinken en het eten bestaat dan uit een boterham, zynde roggenbrood, krentebrood, beschuiten met kaas. Somtyds gebruikt men hierby koffy, en somtyds drinkt men, als het eten gedaan is. Doordien de menschen alhier weinig lectuur bezitten, zoo wordt dan zulk eene byeenkomst doorgebragt met praten over de dagelyksche omstandigheden. –De tafel bestaat meest uit die voortbrengselen, welke de grond alhier oplevert; terwyl men het eten geene plegtigheden in acht neemt. – Het trouwen is alhier eenvoudig; men verzoekt de naaste vrienden; en zulk een dag wordt door praten, zingen, stoeijen, enz. voor hen op eene aangename wyze doorgebragt. Begravenissen ook eenvoudig; de naaste vrienden vergezellen den overledene naar het graf en by de terugkomst van de begraafplaats, wordt er eerst weinig sterke drank gebruikt, vervolgens gegeten en dan gedronken, en onder dit alles wordt er gepraat over de ziekte, de laatste woorden en het sterven van den overledene.- Hun inborst, denkwyze enz. hoe klein deze plaats ook is, is dit nog al verschillend. De meesten zyn gul, opregt en niet met vooroordelen besmet. Weinigen die nog al tegen de pokinënting en de Evangelische gazangen bedenkingen maken.