wat mijn vader meemaakte
en aan tafel tijdens het eten
vertelde (1939/1940)

 

Tijdens de mobilisatie
op een morgen in april
was het in de drukke hoofdstraat
van het stadje nogal stil.

In één van de herenhuizen
met een hoge, blauwe stoep,
hoorde je al wel gerinkel,
vrolijk zingen en geroep.

Daar was men al vroeg begonnen,
met de schoonmaak aan de gang,
schrobben, schuren, wassen, dweilen,
’t was een drukte van belang.

Plots’ling klonken er bevelen
en de straat liep vol geluid
van marcherende soldaten,
met de stilte was het uit.

Prompt ging er een schuifraam open
en een frisse, knappe meid
keek nieuwsgierig naar de jongens,
nam daarvoor eens goed de tijd.

De passerende soldaten
van het eerste peloton,
die maar al te vlug verdwenen,
keek ze na, zolang ze kon.

Maar ze had niet in de gaten
dat een tweede, grote groep
naderde met rasse schreden
de door haar geboende stoep.

En één van de patriotjes
humoristisch en vol pit,
zag zijn kans schoon, op zijn tenen,
sloop hij weg uit het gelid.

Liep behoedzaam langs de huizen
heel de troep zag het hem doen,
op één van de rode wangen
drukte hij en ferme zoen.

Op die mooie lentemorgen
klonk er mèt een luide gil,
een lachsalvo uit honderd kelen
kort daarop was het weer stil.

“Wat zullen onze patriotjes eten e.v.
als zij in ’t leger zijn?”